Soms denk je dat je heel goed geleerd hebt, want je kent alle begrippen. Op de toets kun je echter bijna geen vragen invullen. Hoe dat komt? Je hebt niet op de juiste manier geleerd. Leraren stellen namelijk verschillende soorten toetsvragen. Daarmee testen ze niet alleen of je de begrippen kent, maar ook of je de leerstof kunt toepassen en of je beschikt over voldoende inzicht.
Grofweg kun je het volgende onderscheid in toetsvragen maken, waarbij de vragen zich opbouwen in moeilijkheidsgraad:
- Kennisvragen. Deze vragen toetsen of je in staat bent om feiten te onthouden en te reproduceren. Het uitleggen van het begrip “socialisatie” bij het vak Maatschappijleer is een voorbeeld van een kennisvraag.
- Toepassingsvragen. Een toepassingsvraag test of jij wat je geleerd hebt ook kunt gebruiken in een andere situatie. Veel vragen bij wiskunde zijn toepassingsvragen.
- Inzichtsvragen. Bij inzichtsvragen moet je altijd even nadenken. Leraren stellen dit soort vragen om te achterhalen of je de leerstof ook daadwerkelijk begrijpt. Een voorbeeld van een inzichtsvraag bij het vak economie is de vraag “Wat gebeurt er met de werkloosheid als de inflatie stijgt?”.
- Analysevragen. Of je in staat bent om verbanden te leggen tusssen verschillende onderdelen van de leerstof, toetst een docent aan de hand van analysevragen. Bij geschiedenis kun je bijvoorbeeld de volgende analysevraag krijgen: “Welke oorzaken kun je na het bestuderen van WOI en WOII aangeven voor het ontstaan van oorlogen?”
- Evaluatievragen. Hierbij gaat het erom dat je kritisch kunt nadenken en een beargumenteerd oordeel kunt geven. Bij een boektoets van Nederlands moet je bijvoorbeeld uitleggen of je een door jou gelezen boek aan een ander aan zou raden en waarom.
- Synthesevragen. Synthesevragen vereisen dat je creatief met de lesstof omgaat. Je moet wat je geleerd hebt zelf samenvoegen tot iets nieuws. Je aardrijkskundedocent vraag je bijvoorbeeld om jouw oplossing voor het dreigende voedseltekort op aarde.